Duke Street

cover-GrondstofWilliam S. Burroughs ontving me ’s middags om drie uur in zijn spaarzaam gemeubileerde appartement aan de Duke street, niet ver van Piccadilly Circus. Hij droeg een driedelig zwart pak dat me deed denken aan de pakken van mijn opa, hoofd van een lagere school, een wit overhemd en een zwarte das. Ik had weer eens mijn krijtstreeppak aan, wit overhemd, stropdas. Burroughs was lang en mager en liep een beetje gebogen. Het haar langs zijn slapen was wit en zijn mond een dunne, bloedeloze streep.

‘Koffie of thee?’
‘Koffie.’
‘Met of zonder melk?’
‘Met, alstublieft.’
We pakten elk een kop nescafé en gingen aan een blank

Gepolijste tafel zitten. Burroughs zat met zijn rug naar het raam. Door zijn bril keek hij me strak aan. Zijn ogen waren blauw en straalden de onwrikbare autoriteit uit van een opperrechter die iedere vorm van corruptie heeft leren kennen en die ook bij elkaar opgeteld nog altijd niet de moeite waard vindt.