We vonden een Turks toetsenbord wel goed genoeg.

cover-Grondstof

Ede begon te verkopen. Zijn schilderijen hingen in puddingshops en hippiehotels, in souvenirwinkels en kebabtenten. Hij zinspeelde vaag op een tentoonstelling in het Hilton. Vreemde types verschenen op het dak– jonge turken in driedelig pak met spuitbestek in hun vestzak, een Duitser met een rode baard, die wat bazelde over opdrachten in Damascus en Amman, ruwe straatvechters die hun op de barricades van de Boul Miche opgelopen verwondingen lieten zien. We hadden een florerende kunsthandel, een florerende paspoorthandel en een florerende kring van fantasten en verspieders. We hadden zelfs een fotomodel dat in levende lijve een gastvoorstelling met twee hoedendozen verzorgde. Mijn productie kwam vrijwel tot stilstand.

‘Wat jij nodig hebt, Harry,’ zei Ede, ‘is een typemachine.’

‘Wat ik nodig heb,’ antwoordde ik, ‘zijn een paar plastic aderen.’

Als Ede zich eenmaal iets in zijn hoofd had gezet, kreeg hij ook zijn zin. Beneden in Galata vonden we een winkel die tweedehands typemachines verkocht. Het goedkoopste model met Duits toetsenbord kostte even veel als waar we twee maanden lang van konden leven. We vonden een Turks toetsenbord wel goed genoeg. Het was de eerste typemachine die ik van mijn eigen geld kocht. Er mocht dan wel wat bloed aan het geld kleven, maar dat kleefde ook aan elke naald. De typemachine had een groenmetalen kast. Een solide ding in een grijze plastic koffer. Nogal zwaar in de hand. Een werktuig. Als je hem zag, spuugde je onwillekeurig in je handen. Nu zou blijken of ik iets was opgeschoten in al die koude nachten met flakkerende kaarsen, snorrende poes, spiritus op de grond en schrift na schrift vullende rapidografen.