Finster zei iets wat ik niet verstond. Het was blijkbaar een truc van de waard, dat had ik direct door, om zijn opmerkingen zo zachtjes te murmelen dat de toehoorder om herhaling moest vragen. Finster herhaalde zijn opmerking dan, nauwelijks luider, nauwelijks duidelijker, maar wel op een duidelijk geïrriteerde toon.
Daarbij grijnsde de waard een grijnsje dat net als bij zijn ondergeschikte uitzicht bood op meer: een kwinkslag, iets vriendelijks, iets hartelijks, een leuke opmerking, zomaar wat lol, een woordspeling of zo. bij hem zou later een keer, misschien, als de omstandigheden het toelieten, aldus het gezicht van meneer Finster, iets te halen zijn wat lang nog zo slecht niet was.
Finster, murmelend.
Ik: Watte?Herhaling van het Finstergemurmel.
Ik: ja.Finster, knikkend, grijnzend, af.
Ik stond met mijn rug naar de deur in de kamer, mijn kamer, mijn huurkamer in de provinciestad oberhavel, en ik had hartkloppingen omdat ik hier net als een varensgezel uit de negentiende eeuw deed, die bij een waard in den vreemde een kamer nam voor onbepaalde tijd, en ik voelde geestdrift in me opkomen, wilde vastberadenheid, en alle boze geestenbleven weg.