Het was heel stil.

Het Witte BoekIk liep over een verlaten plein, dat omgeven werd door zuilengalerijen. Donkere gewelven vol schaduwen vormden een scherp contrast met de lichte bogen van de façade. Midden op het plein stond een paviljoen waar acht wegen stervormig naartoe liepen. Neuriënd wandelde ik een van die wegen af. Opeens viel mij een voorwerp op dat verderop op de grond lag. Toen ik wat dichterbij kwam, zag ik dat het een portemonnee was. Ik kon mijn geluk haast niet op en ging sneller lopen. Die portemonnee zat bomvol. Aan de zijkant puilden groene en bruine bankbiljetten naar buiten. Toen hij recht voor mijn voeten lag, keek ik nog een laatste keer om mij heen en bukte. Ik strekte mij arm uit, heel langzaam, als in slow motion, om dit mooie moment kunstmatig te verlengen. Ik deed zelfs mijn ogen dicht, ik glimlachte. Misschien liep er wel een klein spuugdraadje uit mijn mond, van de voorpret. Toen deed ik een greep!