In Oberhavel, zei Raoul, was het de favoriete sport van iedereen tussen de achttien en de vijfentwintig jaar om rondjes door de stad te rijden. Je ging in een auto zitten waarvan de benzinewijzer vlak boven de nul stond, je tankte voor vijf euro benzine, en dan begon je aan aldoor hetzelfde rondje. Het klassieke stadsrondjestraject door Oberhavel ging over de Spandauer Straße tot aan de Havel en terug, over de sluis, Liebenwalder Straße, langs het kerkhof, naar het Araltank station, de Castrop-Rauxel-Allee op, via de Clara Zetkin Straße en de Berliner tor terug de stad in.
Je had voor stadsrondjesrijders, zei Raoul, de bierdrinkers ronde (BDR) of de slettencontroleronde (SCR).
‘Niks.’
‘Ga je straks nog iets doen?’
‘Niks.’
‘Zullen we stadsrondjes rijden?’
‘Tuurlijk.’
Dan werd er urenlang rondgereden, drie, vier, vijf uur en nog wel langer, en naar cd’s geluisterd, de ene na de andere.
Eric was een klassieke stadsrondjesrijder, zei Raoul. Hij reed ’s middags, aan het einde van de middag en ’s avonds zijn rondjes in een oude Astra, 70 pk, kapotte uitlaat, kapotte motor, muziek keihard aan: zo wist iedereen altijd dat Eric eraan kwam.
Was Raoul zelf vroeger ook een stadsrondjesrijder geweest?
‘Natuurlijk. Ik rij nog steeds graag. En als een gek. Mijn auto, een Astra gsi, 170 pk, is door een vrouw ’s nachts tegen een boom gezet. Total loss. Het was een arm kapstertje, dus ik kon niet om geld vragen.’
Ik zei tegen Raoul dat ik dat soort verhalen geweldig vond. En dat ik ook enorm van auto’s hield, maar pas heel kort, eigenlijk pas de laatste vier weken, waardoor ik helaas nul komma nul verstand van auto’s had.
Dat was geen verrassing voor Raoul, zo leek het. Hij knikte. Het tegendeel, zag ik– dus de reporter die een autodeskundige was–, dat zou een verrassing voor hem geweest zijn.