Franky’s Place

Toen Rampa terugkwam, stonden er drie vrouwen bij ons om de tafel. Ze zagen er niet bepaald goed uit. Ze hadden rode gezichten, dikke buiken, vettig haar. Ze maakten de indruk dat ze drie, vier keer per week in Franky’s Place de hele nacht doorhaalden. Alle drie van onbestemde leeftijd, tussen de zestien en de dertig. En ze dronken alle drie whisky­cola.
Rampa ging zitten.
Een van de vrouwen zei tegen hem:  ‘Wat zie jij eruit? Denk je dat iemand je zo zou willen zoenen? Zoals jij eruitziet?’

Deutschboden

Rampa greep zijn glas beet.
Hij dronk.

De vrouw zei: ‘Jemig, man. Wat ben jij lelijk, zeg.’

Rampa keek de vrouw door zijn brillenglazen aan. Hij vroeg de vrouw: ‘Heb jij de afgelopen jaren nog weleens in de spiegel gekeken?’
Raoul keek zijn vriend Rampa aan.
Raoul en Rampa stootten hun glazen tegen elkaar.
Hij schreeuwde. Het was een echte woedeaanval: ‘Ik sla mezelf elke morgen zelf in mijn gezicht, snap je. Snap je dat, stomme trut. En dan vraag ik me af: wie heeft dat gedaan?’
De vrouw zei niets.
Ze dronk en bleef met haar vriendinnen vlak naast onze tafel staan: alsof er niets gebeurd was. En er was ook eigenlijk haast niets gebeurd.